dinsdag 2 februari 2016

Opgraving Vermeulenstraat: de laatste loodjes.

 

En net als wij in onze laatste bijdrage beweerden dat ook onzichtbare archeologen hard werken, kan iedereen zich er opnieuw van vergewissen dat zichtbare archeologen dat ook doen. Gisteren ging nl. het laatste luik van de Vermeulenstraat IV-opgraving van start. De archeologen onderzoeken deze week het tracé van de Vermeulenstraat zelf, tussen de oude tekenacademie en het stadsarchief. Op deze plek wordt namelijk de doorsteek gerealiseerd tussen de bestaande ondergrondse parking achter de  tekenacademie en de nieuw aangelegde onder het Intra Muros-project. Maar alvorens deze tunnel kan worden gerealiseerd graven de archeologen de laatste vierkante meters op van het bewaarde archeologisch bodemarchief tussen de opgraving Vermeulenstraat III, uitgevoerd onder de huidige parking tussen tekenacademie en stadsarchief door stad Tongeren in 2007-2008, en het onderzoek van Vermeulenstraat IV, uitgevoerd door Aron bvba.

 

Net zoals de ondergrondse parkings dan één continu geheel zullen vormen, kunnen na dit nieuwe onderzoek niet enkel de archeologische plannen en gegevens van deze beide opgravingen aan elkaar worden gekoppeld, maar kunnen in totaal vier opgravingen (Vermeulenstraat I-IV) worden gelinkt. Op die manier krijgen we een uitzonderlijk zicht op de Romeinse stadsontwikkeling in dit centrale deel van Atuatuca Tungrorum.



 

donderdag 21 januari 2016

Het ‘Intra Muros’-bouwproject in de Vermeulenstraat: zichtbare en onzichtbare archeologen werken hard.

Wie regelmatig de Vermeulenstraat gebruikt ziet de bouwwerken van het Intra Muros woonproject met rasse schreden vooruitgaan. Daar waar wij nog niet lang geleden vanop de straat werkmannen beneden in een grote bouwput zagen rondwriemelen, staan ze nu op een betonplaat oog in oog met ons. En met het dichten van die put is ook de laatste fysieke link aan de archeologische opgraving die hier werd uitgevoerd verdwenen. Maandenlang konden we nochtans getuige zijn hoe een archeologische ploeg aan de slag was om het archeologische bodemarchief op te graven en zo te vrijwaren voor vernieling door de bouwwerken. Want als een ondergrondse parking onvermijdelijk blijkt, dan is er geen andere optie dan dit bedreigde bodemarchief op een wetenschappelijk manier uit de grond te halen en te bewaren. Of zoals ze zeggen met een vleugje Latijn: als bewaring in situ niet kan, dan is bewaring ex situ het enige alternatief.

Hoewel je momenteel dus geen archeologen in de Vermeulenstraat tegen het lijf zult lopen, betekent dit hoegenaamd niet dat er niet verder aan die opgraving wordt gewerkt. Integendeel, ook onzichtbaar voor het publiek doen zij verder, maar nu in een andere habitat: de werfkeet is ingeruild voor het kantoor, de schop en emmer voor computer en databestand. Want het veldwerk is nooit doel op zich, het is de weg naar de wetenschappelijke verwerking en publikatie van het opgegraven bodemarchief. Die verwerking houdt in dat alle tekeningen worden gedigitaliseerd, dat alles wat werd opgegraven wordt gesorteerd, geïdentificeerd, geteld, opgelijst, beschreven, gefotografeerd, getekend. Die basisgegevens zijn de bouwblokken die de archeologen nodig hebben om de geschiedenis van dit stukje Tongeren te helpen begrijpen en reconstrueren.

En ja, om dat te bereiken zullen zij en allerhande specialisten moeten ploeteren doorheen het ‘afval der eeuwen’: ongeveer 40.000 aardewerkscherven, 10.000 stukken beschilderd pleisterwerk, tienduizenden fragmenten dierlijk bot, 8000 ijzeren fragmenten, bijna 2000 stukken brons, 450 fragmenten lood, een kleine 500 scherfjes glas. Om de meer dan 2000 munten of de talloze grondmonsters niet te vergeten.

Om maar te zeggen: het is niet omdat je hen niet ziet, dat archeologen niet hard aan het werk zijn.

 

vrijdag 15 januari 2016

 

Ongenode gasten rond Tongeren.

 

Elke stad kent wel rumoerige periodes in haar bestaan waarin stadsbestuur en burgers worden geconfronteerd met problemen waarop ze zelf weinig  vat hebben. Ze ondergaan die en hopen op het beste. Tongeren kende zo’n periode in de 17de eeuw, wanneer het in de oog van een grote geopolitieke storm lag. De toenmalige grootmachten lagen om de haverklap overhoop met elkaar, coalities wisselden, en bondgenoten van gisteren werden tegenstanders van morgen. En het noodlot wilde dat  onze streken voor zowat alle betrokkenen de perfecte doorgangsroute waren voor hun legers op weg naar de volgende slag of belegering. Voortdurend werd de stad en omliggende dorpen geteisterd door voorbijtrekkende  en kamperende legers. Zij bevochten elkaar afwisselend om het bezit van de stad, waarvan delen om strategische -  of andere -  redenen werden afgebrand, afgebroken of opgeblazen. De Grote Brand van Tongeren van 1677 was het trieste orgelpunt van deze woelige periode in de stadsgeschiedenis.

 

De legermassa’s die in de 17de en 18de eeuw in en om Tongeren rondzwierven en kampeerden zijn vaak enkel gekend van plannen en kaarten, waarop die oorlogsmachines mooi en overzichtelijk zijn geordend tot rijen van blokjes en streepjes die netjes over het landschap zijn verspreid. De studie van die historische bronnen wordt sinds enkele jaren ook  aangevuld met archeologisch onderzoek.  Die zgn. slagveld- of conflictarcheologie is een jonge onderzoeksdiscipline in Vlaanderen die zich focust op de historische slagvelden. Tastbare archeologische resten daarvan zijn schaars, wat niet verwonderlijk is. Het vondstobject bij uitstek is de musketkogel en metaaldetectie van de bouwvoor speelt  dan ook een cruciale rol.

 

Dat de vondst van musketkogels niet automatisch op een slagveld wijst maar ook de aanwezigheid kan verraden van een kampement illustreert een vondst te Tongeren. Op een veld ten zuiden van de stad kwamen naast een aantal andere voorwerpen ook 146 musketkogels, 10 pistoletkogels en heel wat loodafval aan het licht. De locatie is niet als een historisch slagveld gekend, maar uit kaartmateriaal blijkt wel dat er op die plek legers kampeerden.  Ook de vaststelling dat de kogels bij elkaar werden gevonden lijkt eerder te kaderen in een kampement dan op een slagveld.
Vermits verschillende legers op verschillende tijdstippen rond Tongeren kampeerden en wij de musketkogels niet precies kunnen dateren,  kunnen wij ze ook niet linken aan één of andere campagne.

 

Voor wie meer wil weten over wat de aanwezigheid van vreemde legers in de regio betekende moet zeker ‘Limburg in’t geweer. Oorlogsleed in het Land van Loon van Alva tot Napoleon’ van Julien Daenen & Jozef Mertens (Bilzen, 2008) eens ter hand nemen. Voor een kort overzicht van slagveldarcheologie kan je bijv. terecht op https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/book/export/html/40010

 



 

maandag 11 januari 2016

Stedelijke recreatie en archeologische registratie: een ‘nieuwe’ Jeker en de herinrichting van ‘De Motten’

De doorsnee stadsbewoner vindt het ongetwijfeld een fantastisch idee als een stadsbestuur de beslissing neemt om een ‘oude’, gedempte rivier doorheen de stad terug open te leggen. Zowat iedereen houdt van kuieren en luieren bij stromend water in het stadscentrum, zo ook de doorsnee stadsarcheoloog. Toch houdt die laatste ook een beetje zijn adem in bij dit soort nieuws. Vooral als die rivier in het Romeinse verleden de stad doorkruiste en in de Middeleeuwen een extra bescherming bood voor de stadsmuren die op haar oever oprezen. Komt daar nog bij dat wij archeologisch grotendeels in het duister tasten over het Romeinse stadskwartier ‘op de andere oever’.

Aan het probleem dat archeologen niet steeds weten wat te verwachten op een terrein – waaraan zij vaak acuut worden herinnerd met de vraag: ‘En, wat denk je dat er zit?’ – proberen zij een mouw te passen door vooronderzoek te doen, van achter hun bureau en op het terrein zelf. Met het bureauonderzoek verzamelen zij de beschikbare informatie om een eerste idee te krijgen van wat er archeologisch is, wat er zou kunnen zijn én wat de impact van de geplande werken hierop kan zijn. Dit onderzoek laat ook toe om eventuele toekomstige onderzoeksstappen op het terrein optimaal te sturen.

Wat we archeologisch weten van De Motten hebben we grotendeels te danken aan vier onderzoekers, rasechte iconen van de archeologie van Romeins Tongeren. Voor drie ervan moeten we terug tot in de jaren dertig van de vorige eeuw. Naast Joseph Breuer en Hubert Van de Weerd, die vaak samenwerkten, was ook Philippe de Schaetzen actief in het Tongerse. Breuer en Van de Weerd konden dankzij manuele boringen aantonen dat de Romeinse stadsmuur wel degelijk het terrein doorkruiste. Alleen, de resten bevonden zich op  ongeveer 4 m diep. Om helemaal zeker te zijn van hun zaak lieten ze een put graven, ook manueel. Want zo ging dat in die tijd. De foto’s geven een goed beeld van de aanpak van het graafwerk en vooral van hoeveelheid grond werden verzet.
Hiermee was het tracé van de stadsmuur definitief uitgeklaard. De Schaetzen verblijdde ons vooral met meer gegevens over de muur en een zicht op het stadskwartier achter die stadsmuur: zijn onderzoek bracht Romeins straten en een plein aan het licht (ongeveer ter hoogte van de rotonde aan de Kastanjewal) en maakte ook duidelijk dat men niet overal 4 m diep moest graven op Romeinse niveaus aan te treffen.
De vierde archeoloog is Willy Vanvinckenroye, die in de tweede helft van de vorige eeuw verantwoordelijk was voor een groot deel van het archeologisch  onderzoek. Tijdens graafwerken voor de demping van de Jeker in 1956 kon hij ter hoogte van de St.-Jansstraat een dubbele rij palen van een Romeinse brug over de Jeker registreren.

En daarmee is de grens van onze kennis bereikt: De Motten en de Jeker worden archeologische terra incognita en wij betreden het domein van de archeologische verwachting. wat zou er kunnen geweest zijn: Romeinse en middeleeuwse gebouwen, oever-/haveninstallaties, ambachtelijke activiteiten, een Romeins theater, enz. Uit historische bronnen mogen we in elk geval besluiten dat vanaf de 14de eeuw het terrein vooral een groot nat valleigebied was, waarin vijvers worden aangelegd en waaruit alle oudere restanten bovengronds zijn verdwenen.

Duidelijk is dat de biografie van het terrein heel onvolledig is. In het licht van de geplande werken aan de Jeker en op De Motten is een archeologische ‘kijkoperatie’ dan ook onontbeerlijk: om te kunnen inschatten wat de impact van de werken op het bodemarchief is, moeten we eerst hierover meer weten. Een eerste stap in die richting wordt binnenkort gezet in het kader van een stabiliteitsstudie van de Begijnhofmuur, een beschermd monument en bovendien Unesco-werelderfgoed. Alvorens de gedempte bedding aan de voet van die muur uit te graven, wordt vanzelfsprekend eerst gekeken naar de diepte en opbouw van de fundering ervan.  En dat dit soort onderzoek ook fundamentele informatie voor archeologen kan opleveren spreekt voor zich: archeologen zullen hier dan ook de nodige vaststellingen doen.

Dit onderzoek aan de Begijnhofmuur zal het startschot zijn van een reeks archeologische onderzoeken in de eerste helft van dit jaar. Gravers zoals in de jaren 1930 zullen niet meer op De Motten rondlopen, zij zijn vervangen door graafmachines; De zwartwit foto’s hebben plaats geruimd voor digitale opnames. En de archeologen kijken niet langer toe van op de rand van de put: zij staan er middenin.

 

woensdag 25 februari 2015

Prospectie Astridlaan

Op dinsdag 27 januari 2015 werd door het archeologisch bedrijf ARON bvba een vooronderzoek, uitgevoerd aan de Astridlaan. Het onderzochte terrein is gelegen in een archeologisch slecht gekende zone. Door de moerassige ondergrond werd lang gedacht dat dit stadsdeel pas na de bouw van de 2de eeuwse omwalling in ontwikkeling kwam als haven en/of ambachtszone. Wanneer in de 4de eeuw een nieuwe, kleinere omwalling werd gebouwd, kwam het gebied buiten de stad te liggen en dit bleef zo tot het eerste kwart van de 20ste eeuw.

Op een aangrenzende perceel werden bij een opgraving vondsten gedaan die suggereren dat de bewoning al teruggaat tot de Late-IJzertijd. De vroegste Romeinse bewoning kon hier gedateerd worden tussen de tweede helft van de 1ste eeuw en het begin van de 2de eeuw. De bewoningssporen uit de 1ste eeuw kunnen worden verbonden aan ‘houtbouw’ woningen. Vanaf de 2de eeuw kunnen de eerste sporen van stenen sokkelfunderingen waargenomen worden en deze ‘verstening’ zet zich verder in de latere periodes. Op het terrein werd dit vooral waargenomen in de vorm van uitbraaksporen en resten van stenen kelders. Sporen van na de 3de eeuw ontbreken zo goed als volledig. Langs de zuidrand van het toen onderzochte terrein werd wel nog een middeleeuwse, oost-west georiënteerde, veldweg geregistreerd.

Uit het nu uitgevoerd vooronderzoek bleek dat het bodemarchief vrijwel volledig intact zal zijn. Er werden 3 proefputten van 2 bij 4 m uitgegraven tot op het eerste archeologisch niveau. Hierin konden de eerste Romeinse sporen reeds waargenomen worden. Een opgraving zal meer licht werpen op de geschiedenis van dit slecht gekende deel van de stad en zijn ontwikkeling.

 

Info en afbeelding uit ARON-RAPPORT 220: Archeologische prospectie met ingreep in de bodem aan de Astridlaan te Tongeren, 2015

Vier goden in de Vermeulenstraat

Vier goden in de Vermeulenstraat – Natasja De Winter (ARON bvba)

Tijdens de laatste weken van de opgraving in de Vermeulenstraat werd nog een prachtige vondst gedaan. In de vulling van een beerput werd een ‘viergodensteen’ aangetroffen.
Deze stenen vormden de sokkel van zogenaamde ‘Jupiterzuilen’. Jupiterzuilen waren in de Romeinse periode populair in de noordelijke provincies van het Romeinse Rijk. Ze waren ettelijke meters hoog en waren opgebouwd uit een sokkel die soms versierd was met de voorstellingen van goden, eventueel een tussensokkel, waarop dan een zuil of pijler stond, die versierd was met bladeren (schubben), reliëfvoorstellingen van goden of een combinatie van beide. Bovenop deze monumenten stond dan een voorstelling van Jupiter, vaak zittend op een troon, soms rechtstaand, of als ruiter terwijl hij één of meerdere giganten (reuzen met benen die overgaan in slangenlichamen) onder zijn paard verplettert.
Dergelijke zuilen, of meestal fragmenten ervan, worden zowel gevonden in steden en kleinere nederzettingen, als op villadomeinen op het platteland. Ze zouden bedoeld zijn om voorspoed en een rooskleurige toekomst van de goden af te smeken.
In Tongeren werden al eerder fragmenten van Jupiterzuilen ontdekt. Op de tempelsite aan de Keverstraat werd in de jaren ’60 een prachtig voorbeeld van een Jupitergigantengroep ontdekt. In de Hasseltsestraat werd een gigant gevonden tijdens rioleringswerken 75 jaar geleden. In de Basiliek werd in 1912 een zuiltrommel met schubben ontdekt, en tijdens de opgravingen in de voorbije jaren werd daar ook een fragment van een viergodensteen aangetroffen. Bij de opgravingen aan de Kielenstraat door het IAP werd een gedeeltelijk bewaarde zeshoekige tussensokkel gevonden waarop zes goden staan afgebeeld en een fragment van een geschubde zuil. In 2010 zijn door Aron bvba op het Vrijthof twee zuiltrommels opgegraven die ook deel hebben uitgemaakt een Jupiterzuil, met voorstellingen van de goden Juno en Sol. De meeste van deze vondsten zijn te bezichtigen in het Gallo-Romeins Museum.
In de middeleeuwen werden onderdelen van Romeinse bouwwerken en dus ook van Jupiterzuilen vaak hergebruikt in nieuwe gebouwen: in 1869 heeft men bij restauraties in de Sint-Martinuskerk van Berg een viergodensteen ontdekt die ingemetst zat in het hoofdaltaar. In Heers werd in 1930 bij sloopwerken een viergodensteen gevonden die was herbruikt in de kerkhofmuur rond de Sint-Martinuskerk.
Zo’n mooi en goed bewaard exemplaar als dat van de Vermeulenstraat werd echter nog nergens in of rond Tongeren gevonden. Op de steen staan de voorstellingen van vier verschillende goden: De eerste is Mercurius, de beschermer van handelaars en reizigers, met vleugels aan zijn sandalen en zijn helm en met een staf waarrond twee slangen kronkelen. In zijn rechterhand houdt hij een geldbuidel vast. De tweede is de godin Fortuna, de godin van het lot, die de hoorn des overvloeds in haar linkerhand heeft en het rad van fortuin aan haar voeten heeft staan. De derde afbeelding stelt de god Silvanus voor, beschermer van de bossen, de akkers en het vee. In zijn ene hand houdt hij een snoeimes, in de andere hand de vruchten of gewassen die hij heeft geoogst, vermoedelijk een druiventros. De vierde afbeelding stelt een gesluierde vrouwenfiguur voor. Haar rechterhand rust op haar linkerschouder. Omdat hier geen attributen zijn bewaard, blijft de identificatie van deze godin moeilijk. Vermoedelijk gaat het om Juno, de echtgenote van Jupiter, die vaak met een sluier wordt afgebeeld en wiens beeltenis vaak terugkeert op viergodenstenen.
Ondertussen is de opgraving afgerond en gaat de aannemer verder met de werkzaamheden. Voor de archeologen is het echter nog lang niet afgelopen na het veldwerk: nu wacht hen nog het wassen en registreren van alle vondsten, het digitaliseren van alle verzamelde gegevens en het schrijven van een uitgebreid rapport over de opgraving.



dinsdag 9 december 2014

Tiendschuur

De archeologische opgravingen aan de Vermeulenstraat – Natasja De Winter (Aron bvba)
Nu stevige betonwanden aan de straatkant zijn gestoken, kunnen de archeologen ook het laatste resterende stuk aan de Vermeulenstraat opgraven.
Bij het aanleggen van het eerste vlak zijn daar de funderingen blootgelegd van een ‘tiendschuur’. De tiende werd in de middeleeuwen ingevoerd als een soort van sociale belasting, die moest dienen ter financiering van de armenzorg, het levensonderhoud van geestelijken en de instandhouding van kerkgebouwen. De regel was dat iedereen een tiende deel van zijn oogst zou afdragen, vandaar dat deze belastingen ‘tienden’ werden genoemd . De belastingen in natura werden vervolgens opgeslagen in een immense schuur.  Voorbeelden van nog bewaarde tiendschuren zijn bijvoorbeeld deze van de Abdij van Herkenrode en die op het Speelhof in Sint-Truiden.

Uit archiefstukken is geweten dat in Tongeren een tiendschuur van het kapittel werd opgericht tussen de Schuttersgang en de Vermeulenstraat en dat deze achter de kanunnikenhuizen 6 en 7 was gelegen. Deze beschrijving komt overeen met de locatie van de funderingen die recent door de archeologen werden aangetroffen. Volgens de archieven van het kapittel werd de schuur gebouwd rond 1240 en in 1498 werd ze vernield werd door een brand.

Ondertussen zijn de restanten van de schuur al gefotografeerd, nauwkeurig beschreven en ingetekend en zitten de archeologen al op de Romeinse niveaus. Ook hier werden weer muren en funderingen aangetroffen van een luxueuze privé-woning, die zelfs een eigen badgebouw had. De vertrekken waren verwarmd door middel van vloerverwarming, de muren waren versierd met kleurrijke muurschilderingen  en de archeologen konden zelfs een honderdtal mozaïeksteentjes inzamelen. Ooit was in dit gebouw dus een mozaïekvloer aanwezig, helaas is die later ook weer uitgebroken.
De opgravingen zijn nu in de laatste fase aanbeland. Indien het winterweer de archeologen niet dwarsboomt, wordt het veldwerk afgerond in januari. Daarna volgt de verwerking van alle opgravingsgegevens.